Gedeelde Maritieme Geschiedenis: ‘Dutch Houses’ in Odisha / India

Gepubliceerd op: 6 juli 2020

Nog altijd zijn er restanten van het VOC handelsverleden in het oosten van India, aan de kust van de deelstaat Odisha, te vinden. Onderzoeker Carel Tenhaeff stelde een plan op om dit gedeeld maritieme erfgoed te behouden, in samenwerking met de Universiteit van Ravenshaw / Odisha en Museum Geelvinck.

Onderzoeks- en uitwisselingsproject VOC & Odisha

Dit verslag betreft de officiële geboorte van een bilateraal onderzoeks- en uitwisselingsproject over de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Odisha (India) in de 17e en 18e eeuw. Het verslag, geschreven door Carel Tenhaeff, bestaat uit een beknopte schets van wat voorafging, de overeenkomst waar dat begin 2020 toe leidde en de meest recente ontwikkelingen en plannen.

Museum Geelvinck

Voor Museum Geelvinck past dit project binnen een drie decennia lange traditie van onderzoek en het organiseren van  tentoonstellingen in het kader van de Nederlandse handelsbetrekkingen vanaf de 17de eeuw, zoals VOC en WIC.

Wat voorafging (verslag)

Jarenlang ging ik (Carel Tenhaeff) regelmatig naar India en de deelstaat Odisha. Bij toeval stuitte ik op enkele restanten van de VOC in Odisha, maar fysieke objecten en duidelijke herinneringen aan hun aanwezigheid waren nauwelijks te vinden. Weinig meer dan de naam van de buurt waar wat Hollanders een aantal jaren woonden en werkten, is er nog. Uit nieuwsgierigheid begon ik de haalbaarheid te verkennen van een bilateraal project “The Dutch East-India Company in Odisha”.

De VOC, opgericht in 1602, vestigde zich In Odisha allereerst in Pipely, een voormalige Afghaanse haven bij de Baai van Bengalen, in 1616. Later verliet men deze vestiging, vooral omdat de rivier verzandde en van loop veranderde en om de akelige weersomstandigheden. In 1637 verplaatste de VOC haar hoofdkantoor voor de regio Bengalen naar Chinsurah, bij het huidige Kolkata, en in 1676 verplaatste zij het bijkantoor en de factorij voor ‘Orixia’ naar Baleshwar (‘Bellesoor’). Andere Europeanen deden hetzelfde. Ongeveer een eeuw lang verbleven de Engelsen, Denen, Fransen en Hollanders in Baleshwar (op enige afstand van de Portugezen), waarbij ze elkaar goed in de gaten hielden.

Zoals gezegd zijn hiervan nauwelijks objecten of herinneringen over. Waar gingen zij heen en waarom? Wat is er gebeurd en waarom is daarvan zo weinig bewijs te vinden? In 2015 inaugureerde Naveen Patnaik, de eerste minister van Odisha, een schitterend maritiem museum aan de rivier in de stad Cuttack. Helaas kon het museum geen informatie geven over de overzeese handel in de 17e en 18e eeuw, omdat er zo weinig bewaard was gebleven. Bijvoorbeeld: in de jaren 1990 was de oude Olanda Sahi (Hollandse buurt) van Baleshwar gesloopt. Alleen twee enorme gedenktekens in de achtertuin van een lokale meisjesschool en een kanaal gegraven door de Hollanders van hun pakhuis naar de rivier (zie foto) zijn er nog. En uit Pipely zijn alleen enkele ankers over, opgegraven uit de modder tegenover het huidige Baliapal (stalen ankers in het Odisha State Museum).

Het plan

Om dit informatiegebrek aan te pakken ontstond een plan om via onderzoek betrouwbare gegevens te vergaren en analyseren over de gedeelde maritieme geschiedenis van Odisha en Nederland en de uitkomsten daarvan publiek te maken. Hiertoe werd in februari 2020 een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend door de Ravenshaw University te Cuttack en Museum Geelvinck te Amsterdam.

Bekendmaking van de uitkomsten kan plaatsvinden in musea, zoals het Odisha Maritime Museum, en langs andere wegen. Zo werden al lezingen gegeven op de Ravenshaw University (Department of History, Cuttack 2018) en bij de Archives of India / Eastern Region (Bhubaneswar 2019).

Verantwoordelijk voor het onderzoekswerk zijn dr. Santosh Mallua, assistent-professor aan de Ravenshaw Universiteit, en ik, als vrijwilliger van Museum Geelvinck. Na de ondertekening van de overeenkomst vierden Mallua en ik de officiële kick-off van ‘onze’ MoU door een bezoek te brengen aan twee 350-jaar oude Dutch buildings, waar kooplui en zeelui kwamen en gingen. Het ene gebouw staat in Srikakulam, niet ver van de oeroude haven Kalingapatnam, die vóór 1947 beschouwd werd als behorend bij Odisha. Na 1947 werd dit district ingedeeld bij de deelstaat Andhra Pradesh. Het andere gebouw staat in Gopalpur-aan-Zee in Ganjam, het meest zuidelijke district van Odisha. In de 17e en 18e eeuw vielen beide districten onder het Qutub Shahi vorstendom.

In feite had (ook) de VOC in de 17e eeuw langs de hele oostkust, van Negapatnam in het zuiden tot Chinsurah in het noorden, in rap tempo een keten van faciliteiten opgezet of gehuurd. In de 18e eeuw namen de Engelsen allengs alles over. Daardoor en door de komst van stoomschepen werden veel vestigingen en contacten opgegeven en daarna vergeten. De twee gebouwen die wij bezochten herinnerde men zich alleen ter plaatse nog. In zowel India als Nederland waren ze uit beeld verdwenen. Wij vonden ze via de websites van reisbureaus, streekbladen en INTACH (landelijk netwerk voor monumentenzorg in India).

Dutch Houses

Het gebouw in Gopalpur-aan-Zee staat op het strand vlak voor Motel Mermaid. De eigenaar daarvan is mevrouw R.M. Dutt, een Armeense dame die daar decennia heeft gewoond. Ons was verteld dat dit Dutch building ooit een pakhuis was, maar volgens haar stonden de pakhuizen meer noordelijk, in Gopalpur-Haven. Daarvan is bijna niets over. Mevrouw Dutt meende dat dit gebouw eerder een soort handelskantoor was, of een belastingkantoor, met logiesfunctie voor staf of inspectie.

Het gebouw had wonderbaarlijk genoeg langer dan 300 jaar de elementen doorstaan, maar verkeert nu in bedroevende staat. Onlangs, in 2019, stortte een flink deel van de constructie in. De lokale overheid trof wat maatregelen ter bescherming, maar veel meer is nodig om er echt weer iets van te maken; onderzoek, advies, planning, fondswerving.

Daarna bezochten we Srikakulam. Uit het werkplan van het lokale chapter van INTACH hadden we begrepen dat de districtsmagistraat (collector) en INTACH het gebouw wilden restaureren en inrichten als een pension annex museum. Eerst togen wij dus naar het Collectoraat, waar wij kennis maakten met de heer J. Nivas (IAS), de districtsmagistraat. Hij waardeerde het ons te ontmoeten en belde meteen de kersverse INTACH convener (organisator), K.V.J. Radha Prasad. Deze schonk ons de nieuwste uitgave van “De geschiedenis en het erfgoed van Srikakulam”, waarin ook het Dutch building staat. Dit gebouw was eerst misschien bedoeld als pension, maar diende later als taluk office, waar belastingen en inkomsten werden verantwoord

De nabije toekomst

Aan het eind van februari 2020, toen Covid-19 nog geen pandemie was, vonden Santosh en ik dat onze volgende gezamenlijke actie in India moest zijn om onze contacten in Srikakulam opnieuw te bezoeken; kennis te maken met de district collector van Ganjam; en de contacten te verstevigen met het maritiem museum te Cuttack, INTACH Bhubaneswar, de National Archives aldaar en andere instanties. Dit wilden wij doen in november 2020, maar dat zal nog niet mogelijk en veilig zijn. Wel kunnen we ons voorbereiden op die toekomst, door:

  • een aanvraag voor een meerjarig onderzoeksvisum voor India klaar te maken voor het moment waarop Buitenlandse Zaken een positief reisadvies heeft afgegeven en quarantaine bij binnenkomst in India niet meer verplicht is,
  • de mogelijkheden te verkennen om één of beide gebouwen te restaureren. Hiervoor een gezamenlijk actieplan concipiëren, vanuit het idee van INTACH en het Collectoraat van Srikakulam. Zowel Gopalpur als Kalingapatnam zijn populaire zeestranden. Daar historische gebouwen en een klein museum aan toevoegen kan de Tourist Boards van Odisha en Andhra
  • Pradesh motiveren om deel te nemen.
  • Ook kunnen we een aanvraag voorbereiden voor medefinanciering van het restauratiewerk bij Dutch Culture te Amsterdam als er eenmaal een gedetailleerd plan is, dat samen met Indiase partners met experts in Nederland en India is ontwikkeld.

Auteur:

Carel Tenhaeff, onderzoeker in samenwerking met Museum Geelvinck

Overzicht