Sweelinck Collectie – een korte historie

Gepubliceerd op: 16 juni 2012

De Sweelick Collectie bestaat uit circa 80 muziekinstrumenten uit de periode 1750 -1880, voornamelijk pianofortes en vroege piano’s. Het merendeel bestaat uit tafelpiano’s. Het accent ligt op muziekinstrumenten van Nederlandse oorsprong (vooral Amsterdamse pianobouwers) en geeft daarmee een volledig beeld van de piano(forte)-ontwikkeling in de 18e en 19e eeuw in Nederland. De mogelijkheid van gebruik van een goede diversiteit aan historische instrumenten is voor het verkrijgen en doorgeven van de kennis over de authentieke uitvoeringspraktijk en de daaraan gerelateerde kennis en vakbekwaamheid voor restauratie en onderhoud van dit levend erfgoed onontbeerlijk. Het bespeelbaar en toegankelijk houden van de Sweelinck Collectie dient daarmee niet alleen een publiek-maatschappelijk belang voor behoud van Nederlands cultureel erfgoed, maar is tevens noodzakelijk voor Nederland als studiecentrum van de vroege pianomuziek, waar de conservatoria van Amsterdam en Den Haag wereldwijd om bekend staan.

Voorgeschiedenis

De Sweelinck Collectie is ontstaan doordat midden jaren ’70 van de 20e eeuw de oud-adjunct-directeur van het Muzieklyceum van Amsterdam en restaurator-collectioneur, Rien Hasselaar (1924-2000) historische toetseninstrumenten is gaan verzamelen. Al sedert de jaren ’60 was  – in navolging van pioniers als Arnold Dolmetsch, Charles Van den Borren en Salford Cape – een toenemende belangstelling voor de authentieke uitvoeringspraktijk ontstaan met musici en dirigenten zoals Gustav Leonard, John Elliot Gardiner, Andrew Parrott, Sigiswald Kuijken, Nikolaus Harnoncourt, Ton Koopman, Frans Brüggen, Phillippe Herreweghe en andere. Naast de vroege barok (zoals het Festival Oude Muziek Utrecht), ontstond ook interesse in de vroege romantiek. Niet alleen werden instrumenten naar oud voorbeeld nagebouwd (zoals klavecimbels), maar ook konden historische instrumenten worden gerestaureerd en weer tot klinken gebracht. Dit is de redding geweest voor oude pianofortes en vroege piano’s, die eerder massaal werden vervangen door moderne piano’s. Hierdoor zijn ook restauratieateliers ontstaan, die zich specialiseerden op bepaalde pianofortes of andere historische instrumenten. Zo ook Rien Hasselaar, een man met een warme verzamelaarpassie voor het historische instrument en met name de pianoforte.

Ontstaan Sweelinck Museum

In 1985 heeft Rien Hasselaar samen met Jos Van Immerseel (1945) Stichting Sweelinckmuseum opgericht en op 29 oktober 1990 werd uiteindelijk het museum onder de hanenbalken van het toenmalig Sweelinck Conservatorium geopend. Naast de collectie van Rien Hasselaar, zijn ook instrumenten van andere verzamelaars onder de vleugels van de stichting gekomen, zoals de Hollander Collectie. De ruimtes in het conservatorium waren geschikt voor het bespelen van instrumenten door conservatoriumstudenten. Tevens beschikte het over een restauratieafdeling, waar Rien Hasselaar terzijde werd gestaan door de restauratrice en conservator Gwen Savalli. De collectie kon in het conservatorium – dat samen met het Koninklijk Conservatorium te Den Haag wereldwijd behoort tot de top op het terrein van pianoforte-educatie –  uitgroeien tot een belangrijk kenniscentrum voor restauratie, behoud en studie van pianofortes. Zoals Rien Hasselaar het in 1990 zelf uitdrukte “Nog steeds ontdek ik nieuwe dingen, het zijn soms feiten die me jarenlang bezig hielden en nu eindelijk boven water komen”. Het lag in de bedoeling, dat naast toetseninstrumenten (o.a. een kabinetorgel maakt deel uit van de collectie), het museum zou worden uitgebreid met strijk- en blaasinstrumenten en zo uit te groeien tot een volwaardig muziekinstrumentenmuseum. Naast enkele voorbeelden van harpen (nu te zien in het Geelvinck), is dat streven echter niet gerealiseerd.

Collectie bedoeld voor bespelen

Binnen de wereld van de muziekinstrumentenmusea is een onbesliste discussie over de vraag of het bespelen van historische instrumenten in museale collecties geoorloofd is. Het bespelen van het instrument leidt namelijk onvermijdelijk tot slijtage en bij restauratie van het instrument worden authentieke onderdelen vervangen door nieuwe. Kortom, goed bewaarde – derhalve authentieke – historische instrumenten kunnen beter onder een stolp worden geplaatst en voor het nageslacht worden geconserveerd. Sommige musea voeren deze regel dusdanig door, dat instrumenten niet (of nauwelijks) meer bespeeld mogen worden. Helaas heeft het niet bespelen van een instrument bij geval eveneens een negatief effect op de toekomstige bespeelbaarheid, te vergelijken met een auto, die in de mottenballen wordt gezet (op een gegeven moment krijg je de auto niet meer aan de praat).

Sommige collectioneurs, zoals bij voorbeeld de grote muziekinstrumentenverzamelaar Daniël François Scheurleer (1855-1927), hebben zich daarom verzet tegen ‘het verstoffen van muziekinstrumenten’. Zo ook Rien Hasselaar: in de doelstelling van de stichting is opgenomen dat de instrumenten zo mogelijk aan het conservatorium ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het vakonderwijs. Niet alleen zijn een aantal instrumenten in bruikleen bij het Conservatorium van Amsterdam en worden gebruikt voor vakeducatie en uitvoeringen, maar tevens zijn enkele instrumenten voor het bespelen door conservatoriumstudenten en afgestudeerde fortepianisten beschikbaar in het oude restauratieatelier van Rien Hasselaar en in het Geelvinck. 

Dakloos

Enkele jaren na het overlijden van Rien Hasselaar in 2000, werd geleidelijk aan duidelijk dat bij de aanstaande verhuizing van het conservatorium aan de Van Baerlestraat (het huidige Conservatorium Hotel) naar het nieuwe gebouw aan de Oosterdokskade het museum niet mee zou gaan. Dit vanwege krapper wordende budgetten en het feit dat een museale functie geen deel uit maakt van de kerntaak van deze onderwijsinstelling.

Verschillende pogingen werden ondernomen om toch de collectie voor het conservatorium te behouden, respectievelijk de oorspronkelijke gedachte van een Nederlands Muziek Museum te realiseren. Eén van deze pogingen was een “vertederingsconcert” door Ronald Brautigam in het Geelvinck in 2005, hetgeen de basis heeft gelegd voor de Geelvinck Salon, de serie van wekelijkse kamerconcerten ten bate van het bespelen en bespeelbaar houden van de historische instrumenten in bruikleen van de Sweelinck Collectie. Deze betrokkenheid van het Geelvinck met de Sweelinck Collectie en het feit dat de instrumenten uit deze collectie goed passen in de kernperiode (i.c. de uitgebreide 18e en eerste helft 19e eeuw) van het Geelvinck en ons museale activiteitenbeleid om leefstijl in huizen zoals het Geelvinck Hinlopen Huis te tonen (waarvan kamermuziek vanzelfsprekend deel uit maakt), hebben er uiteindelijk toe geleid dat in 2009 de Sweelinck Collectie onder de vleugels van het Geelvinck is gebracht.

Ondertussen was in 2008 de verhuizing van het conservatorium een feit geworden. Enkele instrumenten waren meegekomen naar de nieuwe locatie van het conservatorium, andere werden door bruikleengevers teruggehaald en enkele vonden elders plek, zoals in het Geelvinck. Echter voor het leeuwendeel van de collectie dreigde dakloosheid. Gelukkig konden de belangrijkste instrumenten van Nederlandse makelei voorlopig worden ondergebracht in het depot van het Instituut Collectie Nederland (ICN), nu Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE). De overige instrumenten werden opgeslagen in het oude restauratieatelier van Rien Hasselaar (voorheen boven zijn woning aan de Prinsengracht), dat tevens als repetitieruimte voor het conservatorium dienst doet. Deze situatie is echter verre van ideaal en sowieso van tijdelijke aard.

Opname op de lijst Wet behoud cultuurbezit

De opslag van ongeveer de helft van de huidige Sweelinck Collectie in het depot van de RCE werd mogelijk gemaakt door het feit dat inmiddels de Nederlandse instrumenten in de procedure zaten voor opname op de lijst Wet voor het behoud van cultureel erfgoed (Wbc). Deze wet is er op gericht om roerend erfgoed in Nederland te behouden, maar verstrekt geen waarborg om fondsen voor behoud en beheer te verkrijgen. Het geeft echter wel het belang van de collectie weer: in de Sweelinck Collectie zijn instrumenten van alle Amsterdamse pianobouwers tussen 1780 en 1840 vertegenwoordigd. Daarnaast zijn er ook – deels ook internationaal belangrijke –  instrumenten van buitenlandse pianobouwers in de collectie. Al met al geeft de collectie hiermee een uniek beeld van de ontwikkeling van de fortepiano en met name de tafelpiano. Dit instrument is de voorloper van de moderne piano, nog immer het meest bespeelde muziekinstrument in Nederland.

Behoud en beheer door het Geelvinck

In 2010 is door het Geelvinck in overleg met het stichtingsbestuur, waarin onder meer Willem Brons, Stanley Hoogland en Richard Egarr zitting hebben, en eveneens met het Conservatorium van Amsterdam, een begin gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak. Vanuit het Geelvinck is contact gezocht met een groot aantal muziekinstrumentenmusea voor pianofortes in Europa (Engeland, Frankrijk, België, Duitsland en Zwitserland) om ideeën op te doen. Het Geelvinck is inmiddels eveneens actief lid van diverse (inter)nationale gremia, zoals ondermeer ICOM CIMCIM (het wereldwijde netwerk van muziekinstrumentenmusea van het International Council of Museums onder UNESCO).

Dit heeft geleid tot een innovatief plan voor de opzet van een netwerkmuseum voor pianofortes en vroege piano’s, hetgeen uitgebreid kan worden met andere historische instrumenten en muziekgerelateerde objecten. Met steun van het Mondriaanfonds, Stichting Nederlands Muziek Museum en het Conservatorium van Amsterdam, is het Geelvinck dit samenwerkingsconcept aan het uitwerken en verwachten wij binnenkort met een pilot de nieuwe opzet in praktijk te kunnen brengen. De uitdaging is, dat niet alleen aan de doelstelling van de stichting en de museale vereisten van behoud en beheer wordt voldaan, maar tevens rekening wordt gehouden met het huidig tijdsgewricht van bezuiniging.

Overzicht